Tot in de jaren ’70 van de vorige eeuw was Nederland een monocultureel, homogeen land. Natuurlijk was er de verdeling in katholieke, protestantse en socialistisch/humanistische zuilen. Maar het overgrote deel van de inwoners leefde al vele generaties in dezelfde streek, vaak in dezelfde stad of hetzelfde dorp. Inwoners met een buitenlandse herkomst waren relatief zeldzaam (circa 2%) en kwamen meestal uit voormalige koloniën (Indonesië, Suriname, Antillen) of uit nabijgelegen buitenlanden.
De Grote Migratie begon in de jaren ’60 met de komst van gastarbeiders uit landen rondom de Middellandse Zee. Toen in het begin van de jaren ’70 deze arbeidsmigratie werd beperkt nam de immigratie door gezinsvorming en gezinshereniging sterk toe. Vanaf het eind van de jaren ’80 zwelde de vluchtelingenstroom aan, met grote schommelingen van jaar tot jaar. De laatste decennia neemt immigratie van binnen Europa toe, vooral als gevolg van het vrije verkeer van personen binnen de EU.
In 2019 heeft bijna een kwart van de Nederlandse bevolking een migratie-achtergrond, waarvan meer dan de helft (circa 2,3 miljoen mensen) een niet-westerse. Deze percentages en aantallen groeien. Er komen nog steeds jaarlijks meer dan 150.000 immigranten naar Nederland waarvan ongeveer de helft van niet-westerse oorsprong. Deze immigranten hebben gezinshereniging of -vorming als voornaamste reden.
Het Renaissance Instituut – het wetenschappelijk bureau van Forum voor Democratie – heeft een team van onafhankelijke onderzoekers kwantitatief onderzoek laten doen naar de financiële impact van al deze migratie. Het effect van deze grootschalige immigratie op de Nederlandse schatkist. De conclusie is duidelijk. Immigranten met een westerse herkomst hebben per saldo een neutraal effect op de Nederlandse publieke middelen. Niet-westerse immigratie, vooral met asiel als migratiemotief, is zeer kostbaar. Dat komt vooral doordat deze groep voor het overgrote deel niet succesvol wordt in de Nederlandse samenleving en in financiële zin dus kosten oplevert maar geen opbrengsten. Het totale beslag op de Nederlandse publieke middelen is gemiddeld in de orde van 27 miljard euro. De kosten betreffen alle publieke terreinen: sociale (werkloosheid- en bijstands-) uitkeringen, ziektekosten, onderwijs, huisvesting, veiligheid. Op al deze terreinen zijn de kosten van niet-westerse immigranten bewijsbaar significant hoger dan van andere inwoners. Bij ongewijzigd beleid – waarin de immigratie van kansarmen ongewijzigd doorgaat – neemt dit bedrag natuurlijk ook steeds verder toe.
Kansarme immigratie moet daarom een halt toegroepen worden. Niet alléén vanwege de kosten, maar ook vanwege het verlies aan maatschappelijke samenhang bij een te hoge instroom van mensen met een – qua normen, waarden en gewoonten - totaal andere achtergrond. Nederland zou zelf moeten beslissen welke migranten hier iets kunnen bijdragen en daar toelatingsbeleid op ontwikkelen. Mensen die er iets van willen en kunnen maken blijven zeer welkom (‘Australisch model’), maar voor immigranten die dat niet willen of kunnen dient in het belang van de Nederlandse samenleving zo min mogelijk ruimte te worden gemaakt.
Binnen de huidige regelgeving bestaan in de praktijk al diverse mogelijkheden om selectiever te zijn in het toelatingsbeleid en strenger te handhaven. Hiervan gaat tevens een ontmoedigende werking uit naar aspirant migranten. Ook is het de moeite waard om remigratiemogelijkheden te verruimen en meer onder de aandacht te brengen. Op middellange termijn echter zijn – hoe lastig misschien ook – ‘opt-outs’ van internationale vluchtelingenverdragen onvermijdelijk om tot een werkelijke koerswijziging te komen.
Naar onze overtuiging is dit noodzakelijk. Die noodzaak is met dit onderzoek nu ook financieel onderbouwd.