De linkse kerk

Hoe het Nederlandse protestantisme progressief werd

27 juli 2022

Op 22 augustus hield Henk-Jan Prosman een borrellezing. Deze tekst biedt de hoofdlijn van zijn betoog.

Samen met journalist Syp Wynia redigeerde ik de bundel De linkse kerk waarin verschillende experts aan het woord komen over een opmerkelijke ontwikkeling: hoe (gereformeerde) kerken en politieke partijen die tot in de jaren zestig bolwerken van conservatisme waren in betrekkelijk korte tijd radicaal progressief of links werden.

Het gaat ons er in eerste instantie niet om een oordeel te geven over de genoemde ontwikkeling. In mijn bijdrage bespreek ik bijvoorbeeld de kwestie Nieuw-Guinea. De ARP, de partij van de gereformeerden, ging in 1962 anders over kolonialisme denken en meende dat Nederlands-Nieuw-Guinea overgedragen moest worden aan Indonesië. Dat kun je een draai naar links noemen en ik denk dat het een verandering ten goede was. Het punt dat ik in dat essay maak is dat de Papoea’s vervolgens het slachtoffer werden van een ander kolonialisme, namelijk de Indonesische overheersing die tot de dag van vandaag verschrikkelijke gevolgen heeft voor de Papoea’s.

De bijdrage van Martin Bosma gaat over het kerkelijke protest tegen de apartheid. Dat protest was uiteraard terecht, maar Bosma maakt duidelijk dat de kerken onvoorwaardelijk het ANC steunden, ook wanneer zij zich bedienden van geweld en terreur om hun doelen te bereiken. 

Een centraal thema in het boek is dat de gereformeerden niet achter de maatschappelijke veranderingen aanhobbelden, maar dikwijls een voortrekkersrol hadden. Veel mensen kunnen zich nauwelijks een voorstelling meer maken van hoe belangrijk de kerken waren voor de politieke en culturele veranderingen in het Nederland van de jaren zestig en hoe dit nog steeds doorwerkt. In het protest tegen de Vietnamoorlog bijvoorbeeld, en nog sterker in de grote demonstraties tegen de plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Europa, liepen de kerken voorop. De Communistische Partij Nederland, die tegen de kruisrakketten was, had goed door dat zij nooit in staat zouden zijn om op eigen kracht het volk te mobiliseren. Maar met behulp van kerkelijke partijen, met name de onlangs overleden Mient Jan Faber en andere radicale gereformeerden, lukte dit wel.

Een derde punt van belang is hoe radicaal deze kerkelijke ontwikkeling was. In het boek levert de ethicus Theo Boer hier een mooie demonstratie van. Onder de titel ‘Abortus als heilige plicht’ schrijft hij over het abortusrapport dat in de jaren zeventig de Hervormde synode bezighoudt. Het komt erop neer dat de opstellers van het rapport vinden dat het plegen van abortus een daad van geloof is. Zij zijn vooral bezorgd om de vrouwen die nog niet zover zijn. Dit rapport is destijds niet aangenomen door de synode. Er was dus blijkbaar ook een grens aan het radicalisme.

Ten vierde lijkt er sprake te zijn van een repeterende breuk. Uit onvrede over het steeds meer seculiere en progressieve karakter van de ARP en andere gereformeerde instanties ontstond er een tegencultuur. De RPF werd in 1975 opgericht als een partij voor behoudende christenen. Tot voor kort werd de RPF, samen met GPV en SGP aangeduid als ‘klein rechts’. Vooral na de fusie van deze partijen tot de ChristenUnie werd hier ook een linkse, progressieve trend zichtbaar: klein rechts werd GroenLinks met de Bijbel. Deze ontwikkeling wordt in het boek gedetailleerd beschreven door advocaat Bas Hengstmengel.

Ook bij andere gereformeerde instituten zie je deze repeterende breuk. De NCRV was de omroep van de gereformeerde zuil. Als tegenreactie werd in 1967 de Evangelische Omroep opgericht. Het evangelische en getuigende karakter van de Evangelische Omroep staat tegenwoordig behoorlijk onder druk, zoals dat destijds bij de NCRV het geval was.

De gereformeerden maakten nooit meer dan ongeveer 9 procent van de Nederlandse bevolking uit. Toch hadden zij bovengemiddeld veel invloed. Een van de belangrijkste oorzaken daarvan was dat de gereformeerden sterk verzuild waren. Ze hadden een eigen krant, partij, omroep, universiteit et cetera. Mensen werden hierin van jongs af aan getraind in een bepaalde wereldbeschouwing. Toen de politieke overtuigingen verlinksten, was deze partijdiscipline natuurlijk niet weg en kon de nieuwe oriëntatie effectief worden uitgerold.

Ik kom tot slot nog terug op de titel: die afslag naar links. Dit boek komt, naar mijn inschatting, op een moment dat de tegenstelling van politiek links en rechts met de dag minder te zeggen heeft. De progressieve gereformeerden die vanaf de jaren zestig linksaf sloegen, maakten deel uit van een tegencultuur die eigenlijk al niet meer bestaat. Kenmerken waren een sterke oriëntatie op ontwikkelingshulp en mensenrechten, solidariteit met de onderklasse en het was nadrukkelijk antikapitalistisch. Dat links bestaat niet meer. In plaats daarvan is er een fusie van links en rechts gekomen van partijen die een globalistische wereldbeschouwing delen, waarin kapitalisme en zorg voor de natuur verzoend zijn en die een mens- en maatschappijvisie hebben die vooral draait om (raciale en seksuele) diversiteit en inclusiviteit. Je zou zelfs kunnen zeggen dat deze wereldbeschouwing überhaupt niet meer politiek is. In plaats van politiek gaat het vooral om bestuurbaarheid (governance). Die bestuurscultuur draait vooral om een efficiënte samenwerking van overheden en grote bedrijven (public private partnership). Een cultuur van democratie en geëmancipeerde burgers lijkt vooral een obstakel te zijn voor technocratische beleidsdoelen. Het lijkt mij een belangrijke uitdaging voor de kerken om ten aanzien van deze ontwikkeling een eigen positie te kiezen.

Deel op socials

Andere artikelen

Blijf op de hoogte

1743790dfedbbb041146808435edbac5.jpeg

''De Lange Mars door de instituties begint hier!”