Hans van de Breevaart
Eeuwenlang werd het publieke debat in Nederland gedomineerd door regenten – eerst republikeins, later liberaal. Abraham Kuyper was de eerste die daarin radicaal verandering bracht vanuit de overtuiging dat een samenleving niet tot volle ontplooiing kan komen wanneer ze gericht is op elitaire consensus in plaats van continue strijd vanuit tegengestelde beginselen. Daarmee was hij de vader van de vitale civil society die Nederland een halve eeuw geleden nog kenmerkte.
Dat is het beeld dat oprijst uit De zeven levens van Abraham Kuyper, de zeer onderhoudende biografie die onlangs bij uitgeverij De Vuurbaak verscheen.
Johan Snel, docent journalistiek aan de Christelijke Hogeschool in Ede, put zich daarin uit om de veelzijdigheid van de hoofdpersoon te beschrijven. Hij beperkt zich daarbij tot de zeven rollen die Kuyper in een zelfportret bij zijn 75ste verjaardag had gedefinieerd: die van alpinist, reiziger, spreker, wetenschapper, activist, journalist en staatsman.
Dit rijtje zou met talloze andere rollen kunnen worden uitgebreid. Ik miste bijvoorbeeld zijn rol als organisator. Zo sprak hij met zijn rol als journalist en begaafd redenaar weliswaar een steeds groter publiek aan, maar zonder zijn organisatorische inspanningen zou dat nooit geresulteerd hebben in de gereformeerde zuil die gedurende meer dan een eeuw zo’n bepalende rol in de publieke ruimte heeft gespeeld.
‘God’s Renaissance Man’
Zijn ongelooflijke veelzijdigheid (journalist, wetenschapper, staatsman), brede oriëntatie (filosofie, jodendom, de verschillende christelijke tradities, de islam, traditionele godsdiensten) en niet aflatende inzet (altijd aan het schrijven, altijd spraakmakend, continue op reis – van dorp tot dorp en van het ene continent naar het andere), maakte dat hij gezien werd als een late representant van de Renaissance.
Beter zou het echter zijn te spreken van een voorloper van een nieuwe Renaissance: de revitalisering van de christelijke godsdienst in het Westen op basis van de klassieke beginselen.[1]
Van dat laatste was ook Kuyper zelf overtuigd. En hij schroomde niet om zich op een lijn te stellen met figuren als Augustinus, Aquino, Erasmus, Luther en Calvijn. Terwijl onder de eerste twee het christendom zich wijsgerig had weten te consolideren, hadden de laatste drie gezorgd voor zowel herbronning als hervorming, Kuyper streefde naar een herleving van het christendom in een tijd van toenemende rationalisering, secularisatie en cultureel verval.
Niet toevallig vat hij zijn eigen activiteiten samen in de eerdergenoemde zeven rollen. In de joods-christelijke traditie is het getal zeven gereserveerd voor heiligen. Hoewel Kuyper ook smakelijk om spotprenten en grappen over zichzelf kon lachen, was hij tegelijkertijd zelfbewust genoeg om zich onder de grote heiligen te rekenen.
Dat Snel die zeven rollen zo kritiekloos overneemt is, ondanks mijn inhoudelijke kritiek om daarin niet mee te gaan, wel weer heel sympathiek. Vooral in een tijd waarin we steeds meer moeite hebben om grootsheid het volle pond te geven.
Tegen ‘Liberalisten en Joden’[2]
Hij zag zich, net als zijn leermeester Guillaume Groen van Prinsterer, geroepen om te strijden tegen de geest van Verlichting en Revolutie. In die geest werden waarden als vrijheid, gelijkheid en solidariteit gepredikt. Hoe mooi die idealen op zichzelf ook klonken, steeds weer had de realisering ervan in de maatschappelijke praktijk tot ontkenning van de waarheid en onderdrukking van het gewone volk geleid.
Ontkenning van de waarheid kwam tot uitdrukking in de wijze waarop vrijzinnigen eeuwige waarheden tot producten van het menselijk verstand, ervaringen en culturele tradities hadden gereduceerd. Die denkwijze domineerde de kerk, de media, de universiteiten en drong langs die weg ook door in het onderwijs.
Onderdrukking van het gewone volk ontstond door de liberale dominantie in de publieke ruimte. In de politiek hadden ze het volledig voor het zeggen. Van een enkele loslopende conservatief als Groen hadden ze niets te duchten.
De media werden volledig beheerst door wat Kuyper de ‘liberalisten’ noemde. Die ‘liberalisten’ waren volgens hem voor het overgrote deel ook nog eens joods. Ook het bankwezen en de grote ondernemingen werden door joden beheerst, aldus Kuyper.
Tot de komst van Kuyper was er niemand die daartegen in het belang van de zogenaamde ‘kleine luyden’ een vuist wist te maken. Al had een liberaal als Thorbecke daartoe wel de ruimte gelaten. Hij was degene die met de grondwetswijziging van 1848 de vrijheid van godsdienst en vereniging vastlegde. Het was nu zaak, aldus Kuyper, dat het gewone volk van die rechten ook eindelijk eens gebruik ging maken.
Ons calvinistische volkskarakter
Dat sloot naadloos aan op ons calvinistische volkskarakter, zo was Kuyper stellig van mening. Daarmee bedoelde hij iets meer dan de theologische en kerkelijke beweging die ontstond met het optreden van Johannes Calvijn in het Genève van de zestiende eeuw. En vanwege dat ‘meer’ zag Kuyper zichzelf ook als neocalvinist: iemand die erin slaagde van het calvinisme effectief een maatschappelijke beweging te maken en de boodschap van Calvijn daartoe actualiseerde.
Typisch calvinistisch was het verlangen naar vrijheid om je leven te leiden in overeenstemming met je eigen geweten, geloofs- en levensovertuiging. Dat was volgens Kuyper ook de achtergrond van de Nederlandse Opstand in de zestiende eeuw tegen de Spaanse overheersing. Dat was een strijd om de vrijheid van geweten, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging en vergadering. Dat was een strijd tegen de inbreuk op traditionele vrijheden van de adel en die van de opkomende burgerij tegenover de totalitaire ambities van koning Filips II.
Het waren de calvinisten die niet alleen voor het eerst met een uitgewerkte theorie kwamen waarin het recht van opstand werd verdedigd, maar ook zelf voorop gingen in de strijd tegen de Spaanse tirannie.
Totalitaire ambities zag Kuyper terugkeren toen de Republiek der Verenigde Nederlanden plaats maakte voor het streven van koning Willem I om alle politieke, kerkelijke en economische macht naar zich toe te trekken. Eerder nog dan Thorbecke, waren het de calvinisten onder leiding van Groen die zich daartegen verzetten. Maar pas onder Kuyper leidde dit tot een daadwerkelijke opstand.
Schepper van een vitale civil society
Het begon allemaal met een eigen krant (De Standaard in 1872). Daarop volgde een eigen vakbond (Het Patrimonium in 1876), een politieke partij (de Antirevolutionaire Partij, kortweg ARP, in 1879) en een eigen universiteit (de Vrije Universiteit in 1880). Tenslotte volgde er een eigen kerkverband (de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1892).
Het liberale monopolie op de publieke ruimte werd daarmee definitief doorbroken. Al snel volgden de Rooms-katholieken onder leiding van Schaepman en de socialisten onder leiding van Domela Nieuwenhuis en Troelstra het voorbeeld van Kuyper. Terwijl de socialisten qua onderwijs meeliftten op het beschavingsoffensief dat de liberalen halverwege de negentiende eeuw gestart waren, werd in 1917 de gelijke financiering van het bijzonder onderwijs van overheidswege.
Was deelname aan het publieke debat aanvankelijk voorbehouden aan een elite, de zuilvorming onder gereformeerden, katholieken en socialisten zorgde voor een veel diverser en, door een sterke ideologische gedrevenheid en brede steun vanuit voorheen niet georganiseerde bevolkingsgroepen, ook een veel vitaler civil society dan ons land daarvoor ooit gekend had.
Vanuit beginselen, ‘onstuitbaar als een lawine’
Maar waar kwam die onophoudelijke scheppingsdrift en de organisatorische kracht vandaan? In navolging van Kuyper zelf vat Snel het kort en bondig samen: uit een krachtige overtuiging gestoeld op oeroude beginselen.
Sterker nog: ‘voor Kuyper zelf waren beginselen alles,’ aldus Snel. Zij vormden het beginpunt van alle kennis en handelen. Ook al weten we heel veel niet – Kuyper was een meester in het ontmaskeren van illusies, een scepticus vaak – het weinige houvast dat wij hebben is gebaseerd op een soort oerkennis die aan de wereld voorafgaat en haar gevormd heeft op de wijze waarop deze zich aan ons voordoet. Had je de juiste beginselen te pakken, dan was de rest een kwestie van doordenking en uitwerking.
Even onvermoeibaar als Kuyper was bij de vorming van ideeën tot maatschappelijke verbanden, bleef hij ook zijn hele leven ageren tegen idealen en ideologieën die zijns inziens de rijkdom van de schepping tekort deden. Zijn eigen nieuwsgierigheid naar alles wat zich bewoog onder de zon, was grenzeloos. Hij schreef er niet alleen over, maar vond ook principieel dat al die rijkdom tot volle ontplooiing diende te worden gebracht. Alles wat zich daartegen verzette, diende radicaal te worden afgewezen.
Daarbij raakte hij vaak in conflict met intellectuelen en politici die zich zijns inziens schuldig maakten aan minachting of onderdrukking van alles wat niet in hun eigen straatje paste. Onder het eenvoudige kerk- en kiezersvolk was hij daarentegen mateloos populair. In de dagelijkse omgang was hij minzaam en immer respectvol – ook richting zijn tegenstanders. Maar zodra hij met hen in het publieke debat verzeild raakte, volgde doorgaans een keiharde confrontatie.
Met name de liberalen en vrijzinnigen waren daarbij vaak de kop van jut, terwijl zij in hem niet veel meer zagen dan een ordinaire volksmenner. Met de socialisten voelde hij zich in zoverre verwant dat hij hun strijd voor emancipatie van de arbeider begreep. Zij aan zij voerden zij strijd tegen de liberalen. Tegelijk was hij stellig van mening dat de arbeider niet alleen materieel bevrijd diende te worden van het juk van het kapitaal, maar ook in geestelijk opzicht. Voor echte bevrijding zou deze zich daarom beter bij de gereformeerden of, alas, als het niet anders kon, de katholieken kunnen aansluiten.
Maar wat waren dan die beginselen waarvan Kuyper uitging en waardoor hij zich verwant voelde aan de katholieken? En waarin verschilden die van de beginselen zoal die door liberalen en socialisten werden aangehangen?
Gods goede orde
Hoe informatief en onderhoudend het boek van Snel ook is – daarvoor alle lof – voor een biografie waarin zo sterk het belang van beginselen voor leven en werk van Kuyper benadrukt wordt, komen die laatste toch wel erg weinig inhoudelijk aan bod. Kuyper komt weliswaar tot leven in dit verhaal, maar zicht op diens ziel ontbreekt daardoor.
Die ziel bestond uit een rotsvast geloof in dat wat christenen ‘God’ plegen te noemen. Die God gold als Schepper van hemel en aarde. Wij mensen hadden de roeping om onszelf te vermenigvuldigen en die aarde tot maximale ontplooiing te brengen.
De mens was daartoe in staat, mits hij daarbij rekening hield met wat de orthodox-gereformeerde theoloog Maarten Klaassen in Gods goede orde de ‘scheppingsordeningen’ noemt. Daarmee doelt hij op de wetmatigheden die eigen zijn aan Gods schepping en typisch zijn voor alle verbanden van het leven – voor het gezin, religie, de staat, de economie, de wetenschap, alle mogelijke samenlevingsverbanden en onze natuurlijke omgeving. Alleen respect voor die wetmatigheden en daarmee in ons handelen rekening houdend, zullen we in staat zijn onze roeping in deze wereld te vervullen.
Die wetmatigheden zijn door een volgeling van Kuyper, wijsgeer Herman Dooyeweerd uitvoerig uit de doeken gedaan in zijn driedelige Wijsbegeerte der Wetsidee (1935-36). Klaassen gaat voorbij aan diens rijke werk, maar verwijst wel degelijk vaak in positieve zin naar neocalvinistische denkers. Daarnaast put hij, meer dan Dooyeweerd, uit de rijke traditie van het katholieke denken.
Tegenover de huidige genderideologie
Klaassen beperkt zich bij zijn uitleg tot het beperkte terrein van lichamelijkheid en seksualiteit in zijn kritiek op de huidige genderideologie. Zonder voorbij te willen gaan aan wat hij ‘de afwijkingen’ noemt van het normale patroon, benadrukt hij dat de eerdergenoemde voortplanting alleen kan plaatsvinden uit de vereniging van man en vrouw.
Door die tweedeling in de natuur te relativeren en haar te reduceren tot een ‘stereotype’ of ‘sociale constructie’ en te spreken van een eindeloze variatie aan ‘genderidentiteiten’, wordt voorbijgegaan aan het uitgangspunt dat zonder het samengaan van man en vrouw voortplanting stopt en de samenleving gedoemd is ten onder te gaan.
Zonder daarmee ‘de afwijkingen’ te haten (Klaassen kan moeilijk van homo- of transfobie worden beschuldigd), is het voor ons eigen voortbestaan van het allergrootste belang om oog te houden voor de fundamentele wetmatigheden waaraan wij ons bestaan te danken hebben.
Tot die wetmatigheden rekent Klaassen ook nadrukkelijk de verschillende rollen die mannen en vrouwen hebben in de samenleving. Terwijl de eersten gezegend zijn met de fysiek die hen in staat stelt vrouw en kinderen te beschermen tegen gevaren van buitenaf en hen daarnaast van het nodige te voorzien, zijn vrouwen degenen die leven brengen, helpen bij het onderhoud en, zeker tot een bepaalde leeftijd, de zorg voor het kroost.
Wat Klaassen betreft past dat slecht bij de huidige trend waarin van vrouwen wordt verwacht dat ze dezelfde functies vervullen als mannen en in die lijn ook hun eigen carrière-doelen nastreven. Hij komt daarbij tot uitspraken (zonder dat men hem ervan kan verdenken een vrouwenhater te zijn) die doen denken aan die van gebroeders Tate. Met dit verschil, dat Klaassen zich bedient van een taal die duidelijk is ontleend aan de Bijbel en christelijke traditie.
Ten slotte
Klaassen richt zich met zijn aandacht voor ‘Gods goede orde’ nadrukkelijk tegen de postmoderne volgelingen van Kuyper die in zijn ogen niet veel meer doen dan de huidige genderideologie van een christelijke legitimering voorzien.
Het is die trend binnen het huidige neocalvinisme waartoe ook Snel gerekend moet worden getuige zijn eerdere pleidooi voor het multiculturalisme (politiek gezien het zusje van de huidige genderideologie) en zijn kritiek op ‘populisten’ die daartegen ageren.[3]
Zo bezien is het misschien ook niet geheel toevallig dat Snel niet ingaat op de grondovertuigingen waarvan Kuyper als God’s Renaissance Man uitging. Die staan naar mijn idee namelijk op gespannen voet met de wijze waarop die worden gerelativeerd binnen de politieke bewegingen waar hij zich toe bekent.
Intussen was er geen haar op het hoofd van Kuyper die er ook maar een moment aan dacht de goddelijke scheppingsordeningen te relativeren. Zonder dat, zo was zijn overtuiging, zou de samenleving ontaarden in chaos. Die chaos zou onvermijdelijk tot totalitaire overheersing en, bij gevolg, totale vernietiging van de beschaving leiden.
Daartegenover bracht Kuyper zijn eigen vitale gereformeerde zuil in stelling. Niet alleen ter bescherming tegen de totalitaire dreiging, maar ook met het oog op maximale ontplooiing van de potenties die ons met Gods schepping gegeven zijn.
Wat mij betreft kan lezing van de mooie Kuyper-biografie van Snel daar, ondanks alles, toe uitdagen. Maar om een indruk te krijgen van de wereldbeschouwing die Kuyper inspireerde en hoe die nog altijd onverminderd relevant is voor het ideologische en politieke debat van vandaag rond genderissues, seksualiteit en het gezin, dan beveel ik daarnaast ook het boek van Klaassen van harte aan.
N.a.v.:
Johan Snel, De zeven levens van Abraham Kuyper. Uitgave van De Vuurbaak te Amersfoort, 2024; 440 pag.; € 29,99.
Maarten Klaassen, Gods goede orde. Lichaam, gender, huwelijk, seksualiteit en gezin in het licht van de schepping. Uitgave van De Banier te Apeldoorn, 2024; 376 pag.; € 22,95.
[1] Zie o.a. James McGoldrick, Abraham Kuyper. God’s Renaissance Man (Louisville: Evangelical Press, 2000).
[2] Onder die titel schreef Kuyper in 1878 een zevental artikelen in De Standaard. Later werden die gebundeld in een afzonderlijke brochure (Liberalisten en Joden : Kuyper, Abraham, 1837-1920 : Free Download, Borrow, and Streaming : Internet Archive). Na lezing zal het niet verbazen dat Kuyper vaak als antisemiet is afgeschilderd. Daar staat tegenover dat hij veel Joden in zijn vriendenkring had, op hun voorspraak kritische passages over Joden uit het programma van de ARP, Ons Program, haalde en vaak met hen samenwerkte bij het realiseren van zijn eigen doelen. Blijft staan dat hij sterk de neiging had om wat hij zag als ontaarding van sommigen Joden als typisch Joods te beschouwen. Een beetje zoals sommige mensen tegenwoordig, die de activiteiten van George Soros zien als typisch voor het Jodendom of het Joodse volk als geheel. Bij Kuyper was duidelijk sprake van een diepgeworteld christelijk anti-judaïsme, iets dat we ook tegenwoordig in christelijke en (cultuur)marxistische kringen nog wel tegenkomen.
[3] Zie zijn Recht van spreken. Het geloof in de vrijheid van meningsuiting (Zoetermeer: Boekencentrum, 2010).